COLUMN

- Ineke
- 18 juni 2021
- Column
- 4 minuten lezen
‘Hoe komt het eigenlijk dat jij mij het beste kent van iedereen?’ vroeg mijn zoon van net twaalf me laatst. Verbaasd vroeg ik waarom hij dat wilde weten. Hij zei: ‘Nou, als ik iets heb gedaan, dan weet jij dat altijd, hoe kan dat nou? Je ziet het vaak geen eens.’ Goede vraag, en eigenlijk is het best wel tegenstrijdig. Want vaak zeg ik tegen mijn kinderen dat ik geen gedachten kan lezen zodat ze zelf leren zeggen wat er is.
Terwijl ik nog naar woorden zocht, voegde mijn zoon er nog iets aan toe: ‘En laatst vertelde je dat van dat batterijtje.’ Ah, nu begrijp ik het, dacht ik, maar dit vraagt om een heel ander antwoord en ik weet eigenlijk niet precies waar moederinstinct eindigt en de Heilige Geest begint.
Laat ik beginnen met het verhaal over het batterijtje. Toen mijn tweede kind klein was, had hij op een dag een hoortoestelbatterijtje in zijn mond gestopt. Ik stond een paar meter bij hem vandaan met de rug naar hem toe, maar op de een of andere manier wist ik plotseling dat ik mijn vinger in zijn mond moest doen. Zonder erbij na te denken, viste ik het batterijtje nog net op tijd uit zijn mondje en half huilend dankte ik God dat hem zoveel leed bespaard werd.
Veertien jaar later zie ik dit nog steeds als een moment waarop ik me echt geleid voelde door God om iets te doen. En in de jaren daarna heb ik dat noodgedwongen meer en meer geleerd. Een van mijn kinderen heeft autisme en adhd. Toen ze jonger waren en buiten ging spelen, kwam er negen van de tien keer binnen een kwartier iemand de tuin in om te vertellen dat er iets niet goed ging. Meestal liet ik ze dus in de tuin spelen zodat ik erbij kon blijven, maar op een gegeven moment werden ze daar echt te oud voor en moest ik leren loslaten. Maar hoe doe je dat? Ook als je kind buiten je gezichtsveld is, blijf je als moeder verantwoordelijk, word je als moeder verantwoordelijk gehouden.
Ik leerde bidden: ‘Heer, U bent erbij als ze buiten spelen. Ik wil me niet constant opgejaagd en angstig voelen over wat er gebeurt als ik bij de jongsten blijf. Wilt U het mij duidelijk maken wanneer ik moet ingrijpen?’ Tot mijn opluchting gebeurde het regelmatig dat ik zomaar, out of the bleu, dacht: ik moet even gaan kijken, en kon ik een situatie vóór zijn, of ingrijpen, of uitleggen hoe iets zat zodat ze daarna weer samen verder konden spelen. Langzaam ontspande ik wat.
Maar is dit verhaal wat mijn zoon als antwoord op zijn vraag wilde horen? Moet ik hem nu vertellen over het werk van de Heilige Geest of over mijn liefde voor hem en de tijd die we samen door hebben gebracht? Ik koos voor het laatste en zei hem: ‘Ik leerde jou al kennen toen je nog in mijn buik zat. Je schopte als je iets leuk vond, of juist niet. Je reageerde op mijn stem en op die van pappa en de anderen. Toen je geboren werd, leerde ik je manieren van huilen kennen. Ik was er steeds bij, bij alles wat je deed en zo leerde ik jou heel goed kennen. Dus nu kan ik het vaak aan je zien als er iets is, of als je heel blij bent of juist verdrietig.’ En voegde er toch nog aan toe: ‘Maar ik kan geen gedachten lezen. Ik zie niet alles en ik heb het ook wel eens mis. Daarom bid ik ook veel voor jou en soms geeft God me ineens een idee. Zoals toen met dat batterijtje bij je broer.’